Wet op de Watersnoodschade 1953
Artikel 46
1
Van elk bij het Scheidsgerecht ingekomen beroepschrift wordt, binnen een week na ontvangst daarvan, door de secretaris een afschrift gezonden aan Onze Minister, tegen wiens beschikking het beroep is gericht. Onze Minister kan binnen een maand na de ontvangst van het afschrift aan het Scheidsgerecht een vertoogschrift zenden; deze termijn kan door of namens de voorzitter van de kamer worden verlengd. De Minister voegt bij het vertoogschrift vijf afschriften daarvan; binnen een week na ontvangst van het vertoogschrift zendt de secretaris een exemplaar daarvan toe aan de appellant.
2
Zo spoedig mogelijk nadat de termijn voor de indiening van een vertoogschrift is verstreken of nadat aan het gestelde in de laatste zin van lid 1 is voldaan, draagt de voorzitter van de kamer zorg, dat de behandeling van de zaak verdere voortgang vindt.
3
De kamer is bevoegd de appellant in de gelegenheid te stellen zijn beroepschrift mondeling toe te lichten; in dat geval nodigt zij Onze Minister, tegen wiens beschikking hoger beroep is ingesteld, uit tot mondeling verweer. De kamer kan verlangen, dat de appellant, op straffe van niet-ontvankelijkverklaring van het beroep, persoonlijk ter zitting verschijnt.
4
De kamer is bevoegd inzage te nemen van boeken en bescheiden of bij de appellant of bij Onze Minister, in het vorige lid bedoeld, schriftelijke inlichtingen in te winnen. Deze briefwisseling wordt alsdan op door de kamer te bepalen wijze ter inzage gegeven of in afschrift toegezonden aan de wederpartij, welke daarbij door de kamer in de gelegenheid wordt gesteld mondeling, in het bijzijn der wederpartij, ter zitting, dan wel binnen een door of namens de voorzitter te stellen termijn bij geschrifte, van haar gevoelen te doen blijken. Van het laatstbedoelde geschrift wordt aan de eerstbedoelde partij een afschrift toegezonden.
5
De kamer is bevoegd ambtshalve, dan wel op verzoek van de appellant of van Onze Minister, getuigen te horen of deskundigen te raadplegen of voor de inzage van boeken en bescheiden aan te wijzen. De getuigen of deskundigen worden opgeroepen bij aangetekende brief en zijn verplicht op het in de oproep vermelde tijdstip te verschijnen, en, na de eed of belofte te hebben afgelegd, naar beste weten hun verklaring af te leggen, een en ander behoudens het recht van verschoning overeenkomstig de artikelen 217 tot en met 219 van het Wetboek van Strafvordering. De voorzitter van de kamer kan aan de getuigen of deskundigen volgens door Ons te stellen regelen een passende vergoeding toekennen voor reis- en verblijfkosten of geleden schade. Indien de deskundigen een schriftelijk verslag van hun bevindingen uitbrengen wordt afschrift daarvan aan de appellant en aan Onze Minister toegezonden. De appellant en Onze Minister kunnen mondeling ter zitting, dan wel binnen een door of namens de voorzitter te stellen termijn bij geschrifte, van hun gevoelen doen blijken. Van het laatstbedoelde geschrift wordt aan de wederpartij een afschrift toegezonden.
Jurisprudentie bij dit artikel
- Hieronder wordt een selectie van de bijbehorende jurisprudentie getoond.
- Geen resultaten gevonden voor de door u opgegeven zoek termen.